Loading...
Loading...

Honden

Maak een afspraak voor uw hond

Oogproblemen

Omdat honden een nauw oogcontact met mensen onderhouden, zullen veranderingen aan de ogen tengevolge van beschadigingen, ziekten of infecties, meestal direct opvallen. Uitvloeiingen en ontstekingen zijn algemene oogproblemen. De hond kan zelfs met zijn poot in zijn oog wrijven door de jeuk. Daardoor kunnen weer verdere beschadigingen optreden, vooral bij rassen met bolle ogen zoals Pekinezen. Veranderingen in het oog zijn moeilijker vast te stellen. Sommige oogproblemen zijn erfelijk en kunnen zelfs blindheid veroorzaken, zoals PRA (progressieve retina-atrofie). Andere inwendige oogproblemen verwijzen soms naar ziekten elders in het lichaam. Verdenkt u uw dier van oogproblemen neem dan direct contact op met een van de assistenten of dierenartsen van dierenkliniek Ommen.

Het gezicht van de hond is vooral gevoelig aan ‘bewegingen’. Voorwerpen op afstand ziet hij relatief goed, maar zijn zicht van dichtbij is ‘slecht’. Dit verklaart waarom een hond in een onbekende omgeving ergens tegenloopt, of iets wat je hem voor de neus legt gewoon niet ziet. Dit komt grotendeels door de plaatsing van de ogen in het hoofd. Die verschilt naargelang het soort hond, zoals bij waak- en verdedigingshonden, waar de ogen meer langs de zijkant staan. Zo kunnen zij zijwaarts heel goed zien, maar kunnen minder goed afstanden inschatten. Veel mensen denken dat de hond ‘kleurenblind’ is, maar niets is minder waar. Onderzoeken wezen uit dat de hond wel degelijk kleuren kan onderscheiden, maar dat het hem in feite niet interesseert. Een opmerkelijke vaststelling is dat honden in Europa televisie kunnen kijken en honden in Amerika niet! De Amerikaanse norm voor beeldverwerking is 525 lijnen per seconde, wat niet snel genoeg is voor de hond om een beeld vast te leggen. Hij ziet bijgevolg enkel ‘lijnen’ die steeds veranderen, maar waarin hij geen samenhang kan ontdekken.

Licht passeert eerst het oogoppervlak of het hoornvlies en dan de lens, waarbij het op de lichtgevoelige laag of retina wordt gericht. Hier ontstaan zenuwprikkels die vervolgens de hersenen bereiken, waar het waarnemingsbeeld wordt gevormd. De retina van de hond heeft extra cellen zodat hij ook bij weinig licht goed kan zien.

Problemen aan het oog kunnen zich manifesteren met de volgende verschijnselen:

Heldere afscheidingen : ontstekingen – irritatie – allergieën – druipoog

Etterige afscheidingen : droog oog

Ontstekingen : bindvliesontsteking – allergieën – ingegroeide oogleden – entropion/ectropion – verwondingen – ontsteking van het derde ooglid – glaucoom – vreemde voorwerpen

Hoornvliesontstekingen : beschadiging of infecties – cataract (staar) – lensproblemen

Ouderdom – keratitis

Bloedingen : verwondingen – prolaps van de oogbal

Verlies van gezichtsvermogen : progressieve retina-atrofie (PRA) – herseninfarct – collieoog – retinadysplasie – ouderdom

Knobbels : tumors op het ooglid – cysten – tumors in het oog

Verdenkt u uw dier van problemen met het oog. Neem dan contact op met een van de dierenartsassistenten of dierenartsen van dierenkliniek Ommen. Zij zullen u dan kundig advies verstrekken.

Verreweg de meeste dieren worden dus tijdens hun leven besmet zonder dat je er iets aan merkt. Men spreekt dan van een zogenaamde subklinische infectie. Dat is enerzijds prettig omdat er geen ziekteverschijnselen ontstaan, maar anderzijds lastig omdat hierdoor uitwendig niet goed te onderscheiden is in hoeverre CHV zich in een populatie verspreid heeft. Gevoegd bij het levenslang dragerschap bij sommige honden, met af en toe opflikkeringen, krijg je een soort situatie in de populatie vergelijkbaar met een ijsberg: het topje kun je zien, echter onder het wateroppervlakte kan een enorme uitbreiding aanwezig zijn.

De gevolgen van CHV bij de hond zijn in een viertal groepen onder te verdelen:
– De pupsterftegroep, zoals hieronder verder beschreven: dit is de meest schadelijke vorm.
– Ook kunnen beschadigingen op het slijmvlies van vagina en penis en voorhuid ontstaan bij recent geïnfecteerde honden. Meestal gaat het hier om blaasjes en bloedinkjes in het slijmvlies welke met de vaginoscoop goed zichtbaar zijn. De honden zelf hebben hiervan in het algemeen geen last.
– Het CHV kan een onderdeel van het kennelhoestsyndroom zijn. Dit laatste is een complex van verwekkers en factoren die ontsteking van de voorste luchtwegen bij de hond kunnen opwekken. Het CHV speelt hierbij waarschijnlijk een ondergeschikte rol, maar als besmettingsweg via neus en mond door likken, snuffelen en hoesten is dit nogmaals wel de belangrijkste.
– Als veroorzaker van vruchtbaarheidsproblemen, zoals leegblijven van teven door infectie in een vroeg stadium van de dracht, vroeg embryonale sterfte door infectie in een iets later stadium en te kleine nesten wordt CHV genoemd. Dit is de vorm waarvoor in onderzoeken nogal wat aanwijzingen gevonden wordt, echter directe bewijzen hiervoor zijn er nog relatief weinig. Mogelijk bevordert het CHV in dit verband ook andere verwekkers van vruchtbaarheidsproblemen.

In geval van besmettingen bij pasgeborenen zien we dat de meeste pups bij het begin van de infectie 1 week oud zijn. Bij deze leeftijd leidt dit tot de dood binnen een aantal dagen. De pups hebben het veelal in het begin heel goed gedaan, ze groeien goed en zijn veelal de zwaarste. Dan stoppen ze plotseling met drinken en vertonen lusteloosheid. Verschijnselen van luchtwegproblemen zoals met open bek ademen, benauwdheid, speekselen, en waterige neusuitvloeiing kunnen optreden. Ook braken en zachte grijsgele of groene ontlasting kunnen zich voordoen. Typisch is uiteindelijk het doordringend en continu geschreeuw , soms gepaard gaande met fietsbewegingen en sterrekijken. Bij aanraking is de buik pijnlijk. Als pups ouder dan 2 a 3 weken zijn en dan geïnfecteerd worden heeft dit grotendeels geen fatale afloop meer. Luchtwegproblemen, zenuwverschijnselen, blindheid en doofheid kunnen wel optreden. Op nog latere leeftijd geschiedt de infectie net als bij de volwassen honden meestal zonder dat men er iets aan merkt.

De belangrijkste redenen hiervoor zijn het nog relatief gebrekkig ontwikkeld vermogen van een pup tot ongeveer 10 dagen leeftijd om zijn eigen lichaamstemperatuur te handhaven enerzijds en het nog incompleet ontwikkelde afweersysteem van deze pups anderzijds. We weten dat de ene pup meer afweerstoffen binnenkrijgt dan de andere binnen hetzelfde nest, dus dat een CHV besmetting niet altijd wil betekenen dat alle pups verschijnselen gaan vertonen. Het blijkt overigens uit onderzoek dat het kunstmatig verhogen van de lichaamstemperatuur bij inmiddels zieke pups geen enkele effectiviteit heeft.

Een van de mogelijkheden om objectief een infectie vast te stellen bestaat uit een meting van de antistoffen tegen CHV in het bloed van de hond middels de ELISA-methodiek. Echter er zijn vele invloeden op het ontstaan en op de hoogte van de antistoftiter. Sommige honden geven na besmetting geen of nauwelijks antistoftiter te zien en bij anderen blijft hij jaren aanwezig. Als je een titer vind bij een hond en er bestaat geen geschiedenis van vruchtbaarheidsproblemen dan wil dit alleen maar zeggen dat deze hond ooit met CHV in aanraking is geweest. Het zegt niets over eventuele problemen die zouden kunnen ontstaan in de toekomst met deze individuele hond. Als je geen titer vind is het meestal zo dat de betreffende hond niet in aanraking is geweest met CHV, echter zoals aangegeven, kunnen sommige honden ondanks besmetting en dragerschap ook geen titer vormen.

Er blijken bij onderzoek ook invloeden te zijn van een aantal omgevingsfactoren op de hoogte van deze titer: de kennelgrootte heeft een verhogende invloed, het gebrek aan hygiëne en het voorkomen of gehad hebben van kennelhoest heeft een verhogende invloed. Bij teven blijkt leeftijd en fase in de cyclus een factor te zijn, bij reuen dekervaring. Er is wel aangetoond dat in probleemkennels een relatie bestaat tussen het percentage verwerpers en de hoogte van de titers.

Resumerend kun je zeggen dat de interpretatie van bloedwaarden lastig is. Je kunt in het algemeen wel stellen dat teven die geen aantoonbare antistoftiter hebben, en die ingebracht worden in een kennel waar CHV aanwezig is, mogelijk risico lopen op vruchtbaarheidsproblemen.

Een andere mogelijkheid is het direct aantonen van virus DNA in neusswabs of vaginaalslijmvliesswabs. Dit is onder praktijkomstandigheden erg lastig en gezien de relatieve korte periode van virusuitscheiding niet handig.

De duidelijkste methode om een infectie weliswaar achteraf vast te stellen welke het onomstotelijk bewijs kan leveren is het sectiebeeld van gestorven pups direct bij of na de geboorte. Doordat het CHV een affiniteit heeft met bloedvaten ontstaan her en der in de organen bloedingen. Vooral in de nieren leidt dit tot een heel typisch uitgesproken beeld. Ook longen, milt, leven, lymfknopen, en hersenen kunnen bloedingen vertonen. Men kan het virus middels verdergaand laboratoriumonderzoek (PCR) in deze organen aantonen bij het dode dier.

Onderscheid moet worden gemaakt hierbij tussen 1. het individuele zieke dier en 2.de totale kennel met reproductieproblemen.

Ad 1. In geval van zieke pups zijn alleen algemene ondersteunende maatregelen te geven, zoals het op peil trachten te houden van vocht- en energiebalans en lichaamstemperatuur. Vooral voor de nog niet zieke nestgenoten heeft het verhogen van de omgevingstemperatuur wellicht enige zin. Ingeven van serum van een volwassen hond met een hoge antistoftiter tegen CHV zou ook ondersteunend kunnen werken. Interferon of andere antivirale middelen worden wel gesuggereerd, doch bewijs hiervoor is nog dun. Lactoferrine, een stof in de moedermelk, heeft wel experimenteel bewezen enige bescherming te geven tegen CHV, in de praktijk kunnen we hiermee nog niets. Gezien de besmettelijkheid voor anderen dienen deze pups met hun moeder altijd gescheiden gehouden te worden van andere honden (zie ook ad.2.) Tijdens de behandeling van deze pups moet er een goede hygiëne in acht worden genomen. Volwassen honden hebben meestal asymptomatisch verlopende infecties, daar wordt geen behandeling voor gegeven, als je ze al vast kunt stellen.

Ad 2. In geval van een kennelsituatie, waarbij problemen met de vruchtbaarheid en puppysterfte aanwezig zijn en waarbij CHV is aangetoond, zijn een aantal zaken van belang:
– Goede algemene hygiëne vermindert de besmettingsdruk niet alleen van CHV doch ook van andere pathogenen: goed reinigen en desinfekteren van de omgeving is belangrijk .
– Met behulp van bloedonderzoek kan men vaststellen of er CHV-titers aanwezig zijn en daarmee een invloed waarschijnlijk maken.
– Altijd dode pups ter sectie aanbieden
– Voorkomen van direkte besmetting door de drachtige teven: deze dienen vanaf 3 weken voor het werpen tot het moment van het spenen van de pups apart gehuisvest te worden, gescheiden van de rest.
– Kunstmatige inseminatie beschermt alleen reuen en geen teven! Het sperma is altijd in contact geweest met het slijmvlies van de penis, en dus potentieel besmettelijk voor de teef. Een dragerteef echter vormt voor de reu dan geen risico.
– Een keizersnede bij de moeder reduceert het besmettingsrisico bij de pups in geval van een virusdragende moeder
– Vermijden van stress: hierop hebben onder andere de grootte van de kennel, besmettingen met andere verwekkers van kennelhoest, introductie van veel nieuwe dieren zoals we zien als de kennel ook nog een pensionfunktie heeft, veel in en uitsleep door shows, dekkingen etc.
– Het identificeren van dragers en besmettelijke honden is lastig zoals hierboven aangegeven is en dus het isoleren en uitplaatsen hiervan ook, en is in de praktijk dus nauwelijks een optie.
– Het preventief enten van de teven waarmee gefokt wordt: een goede mogelijkheid die sinds kort bestaat.

Het doel van het enten is het beschermen van pups, dus het trachten te voorkomen van puppysterfte, door het afweerniveau tegen CHV bij de moeder te verbeteren. Deze geeft via de biest de afweerstoffen tegen allerlei ziekteverwekkers, waaronder CHV, op de 1e dag na de geboorte aan de pups door. In het algemeen is er een goede relatie tussen de hoogte van de afweertiter bij de moeder en de hoogte van de verkregen afweer bij de pup als ze voldoende biest hebben opgenomen.

Ook is aangetoond dat het percentage drachtige teven in geïnfecteerde omgeving wordt verhoogd door de enting, evenals het percentage doodgeboren pups wordt verminderd. Ook gemiddeld geboortegewicht en nestgrootte worden volgens de fabrikant, in met CHV besmette kennels, hoger na enting.

De teef waarmee gefokt wordt ontvangt de eerste enting in de periode tijdens de loopsheid tot maximaal 10 dagen na dekking. De tweede enting wordt gegeven een tot twee weken voor het werpen. Het is de vraag of de tweede enting gegeven dient te worden als blijkt bij echo-controle op 4 weken dat de teef leeg is. Bij elke volgende dekperiode van deze teef dient hetzelfde entschema aangehouden te worden.

We hebben inmiddels enige ervaringen opgedaan met de preventieve entingen tegen CHV. Het is en blijft lastig in de praktijk de effectiviteit objectief te beoordelen én omdat je in de meeste gevallen van te voren niet 100% zeker weet dat CHV de veroorzaker is van de problemen én omdat er vele andere oorzaken verantwoordelijk kunnen zijn voor het wel drachtig worden van een probleemteef na enting. Echter onze indruk is dat het wel werkt, en er is geen duidelijk alternatie.

Het CHV is wijdverbreid, lastig diagnostisch in kaart te brengen, wordt nauwelijks door de dekreu verspreid, blijft aanwezig bij dragers, is bij de individuele zieke pup moeilijk tot niet te behandelen, is preventief in probleemkennels te beheersen onder andere door enting van de fokteven en hygiënische maatregelen. Uitroeiing van CHV is op dit moment niet mogelijk, beheersing wel!

Met dank aan: Maarten Kappen Dierenkliniek Eersel

Actueel